Dat wat maar niet verder komt…

We gaan weer. We leggen weer eieren, we produceren allerhande zaken. Kan ik er bij blijven, bij elke opwindende stap, ademtocht, maaltijd. Wij zijn niet op weg, het is nooit af, er is geen eindresultaat. Dit, dit proces van wording en verval, dit is het.

Even om het hoekje kijken of hier nog iets veranderd is, of er nieuwe meststof is aan gedragen op deze komposthoop van ideeën. Eerst dacht ik dat alles nog steeds hetzelfde was, maar toen zag ik toch een minieme nauwelijks waarneembare verandering. Het enkele feit zelf dat ikzelf even om het hoekje had gekeken.

Het dierlijke van de ziel vindt een vriend in de kosmos door haar verlangen te volgen.

Ik heb niets en toch wil ik mijn teen in de grote stroom dippen. Woordachtig zijn, woordmachtig. Even aan het grote roer staan, naast de grote roerganger, mijn eigen kruiden meeroeren in de grote soep.
Het gaat zoals gewoonlijk nergens naartoe en toch beweegt het, het beweegt in mij, het beweegt mij.
Zo weinig is daar klaarblijkelijk voor nodig; ik kom tot leven als ik tot mijzelf spreek.
Mijzelf verloren en in een andere gedaante weer teruggevonden. Licht gewijzigd. Steeds mijzelf opnieuw uitvinden. Weglopen als thema hebben. Ontsnappen.
Er is zoveel dat ik u nog zou willen vertellen. Al die dingen. Al die verleden tijd dingen die telkens als bij toverslag weer tot leven komen. Niet bij wijze van spreken, maar werkelijk.

Hmm, toch ook nog even hier. Een plasje als een hond die zijn ronde doet. Alles vershouden met eigen geur, met eigen geurwater. Alles nieuw-van-zelf houden. De neus poetsen, dat wat vooroploopt. Haantje de voorste. Met nieuwe ogen kijken, om de bocht zien. Verwachten wat gaat komen. Dat niet weten maar er wel op zodanige wijze voor open staan, dat datgene wat er nog niet is zich erdoorheen aankondigt. In die staat van zijn zijn. Beminnen met dunne huid, met ingehouden adem, met fluisterzachtheid. En dan: genoegen nemen met wat werkelijk komt, komen wil, aan de lokroep gehoor geeft. ik wil u verrassen. Ik wil mezelf verrassen. Bij mezelf uit steeds weer een andere hoek tevoorschijn kruipen. In mijn nek kietelen, kiekeboe roepen, onwaarschijnlijk jong zijn en levenslustig. Een mooie meid zijn, een krachtige jonge zelfbewuste mooie meid. Met de fiets een bocht omgaan zonder met de trappers te bewegen, zo adembenemend.
En er dan toch een einde aanbreien terwijl het nog lang niet over is, nog lang niet genoeg, terwijl woorden nog steeds als maffe magneten volgende woorden uit onbekende diepten tevoorschijn blijven roepen. Toch daar te stoppen. Onafgemaakt.

Dit is soms zo… goed, zo rakend. Dit woordenbad dat ik soms mag nemen. Alsof de woorden me pas laten zijn wie ik ben, alsof de woorden mij tevoorschijn beeldhouwen uit de grote lomp van zijn, mij tevoorschijn spoelen. Ik ben er erg dankbaar voor dat ik zo zichtbaar mag worden, zo naakt. Voor mijn geestesoog zie ik het lichaam – van een jonge vrouw natuurlijk [eh, van een oude man natuurlijk, van een poes een geit, een grasspriet, van dat wat ik op dit moment vol overgave ben of wil zijn] – zich schoonspoelen uit de klei van de schepping. Teen over de doucherand. Het is nog lang niet op, nog lang niet uitgezongen. Wij spinnen verder aan het grote lied. Het grote lied wordt steeds door onze keel gezongen. Door onze keel en anders niet.
Wat bedoelt hij?
Het bedoelt: wij zijn de herauten van de tijd die gaat komen. Wij openen de deur waardoor we zelf naar binnen gaan. Wij heten ons welkom. Wacht niet op iemand anders. Wacht op jezelf. Wacht niet op jezelf maar verwacht jezelf. Niet morgen, maar vandaag nog, niet straks maar nu. Verwacht jezelf nu. Dat is wat het zegt, wat het zingt, wat het uit jouw mond wil zingen. Laat je gezongen worden!
Ik hou van jou. Van het simpele feit dat je tot hier bent doorgedrongen. Dat je me tot hier helemaal tegemoet bent gelopen.
Het is zo… goed!

Maar veeleer dat wat steeds onverklaarbaar hetzelfde blijft, krasloos, terwijl alles verandert, verder stroomt, opbouwt en afbreekt. De raadselachtige frisheid van zijn.

Ook deze keer geen idee. Geen idee wat ik hier kom doen, kom brengen, kom achterlaten. Net als jij, toevallig hiernaartoe gewaaid, mijn andere zelf naar hier gevolgd, naar dit hier, deze tafel, dit licht, de tederheid van dit moment.

Hmm… hallo lieve jongen. Je bent er nog. Ik zie je zitten, je ontroert mij. Je achterhoofd ontroert mij, dat wat je van jezelf niet kunt zien, dat wat onverdedigbaar is, dat waardoor je jezelf laat kennen. Ik heb maar kort tijd, ik moet weer verder. Ik wipte enkel even langs, om hallo te zeggen, om je even te zien, om te zien of je er nog was, of je nog leefde.

Ik… ik ga hier binnenkort weg. Ik wil het jou wel vertellen omdat ik weet dat je een geheim kan bewaren. En ik weet dat omdat je hier bent, omdat je de weg naar hier gevonden hebt, naar deze geheime plek. Maar binnenkort ben ik hier dus niet meer, dan ben ik weg. Als het nodig is, als het zo moet zijn, dan zal je me daar weten te vinden. Het is niet dat ik wacht op jou. Ik wacht op mezelf. Ik wacht op mezelf op de plek waar ik blijkbaar moet zijn. Ik ben eigenlijk allang op die plek, en het enige dat ik daar doe is wachten. Tot ik kom op de plek waar ik wezen moet.

Hmmm, de geur van oud huis. Niemand die hier nog komt. De vergetenheid van deze plek, alsof je hier ronddwaalt in het geheugen van iemand anders, iemand die allang overleden is. Het hervinden van jezelf in de herinneriingen van die persoon. Jezelf worden door je met een ander te verbinden. De geur daarvan. Deze oude planken, het zaagsel, het behang met daaronder de kranten. De verhalen die daar opstaan. Hier aanwezig zijn in tastbaar verleden. Nu zijn. Het verlengstuk zijn van de dingen die je aanraakt. Ze herschikken, jezelf ordenen. Alles ordenen terwijl je hier schoonmaakt. Je gedachten ordenen terwijl je de vloer veegt, de spijkers uittrekt, de vuiniszakken vult, de containers, met dat wat afgedaan heeft, voorbij is, elders een nieuw leven gaat leiden
De woorden van mij zonder mij er nog in. Wel de woorden maar niet meer de inhoud, geen lichaam meer dan in deze woorden.

Tersluiks, stiekem, ongezien, onverhoeds. Een paar woorden bij elkaar vegen, een paar zonnen een paar zoenen. Mezelf onzichtbaar maken en daardoor beter gaan zien.
Alles drukte alleen zichzelf uit. De planten op de vensterbank, de planten in de tuin buiten. Het zachte wuiven van de laatste. Alles als zuivere expressie van zichzelf. Toen ik even later naar mezelf wilde kijken kon ik niets vinden. Ik was er niet. Ik was volledig transparant, ik was enkel nog het venster waardoorheen ik alles zag.
Evenlater zag ik jou met je lieve blik naar me kijken en gauw werd ik weer diegene die jij van mij verwachtte.

Even snel iets fluisteren in je oor, in het voorbijgaan, terloops. Wat zie jer er mooi uit, wat straal je. Je mag er wezen, je mag er helemaal wezen met alles erop en eraan en alles wat eraan mankeert. Wat je mist is wat je maakt. Dat stuk wat je leegte noemt is de plek waarvanuit je dromen tot je komen, is hetgeen je in beweging zet. Waarnaartoe? Wat een lieve vraag. Naar daar waar je blijkbaar wezen moet! Je weet zo goed steeds daar te zijn waar je moet zijn. Nu hier weer, nu dit weer. Dag lieverd, heb een goeie dag! Tot later!

Ik kan geen afscheid nemen van jou, van degene die goed en moeizaam zo naadloos aan elkaar weet te rijmen, die van deze omgevallen prullenmand een geheel weet te maken. Die mijzelf zin geeft. Die mijzelf zin weet te geven. Ik heb het gevoel dat ik nog even langer in dat weiland moet lopen, onder die zon. De zon van alles op de juiste plaats, een juiste tijd en plaats voor alles. Om mij heen kijkende zien dat ik op precies de juiste plaats sta. Mij eindelijk lief kan hebben in mijn wankelmoedigheid, daardoor juist.

Ik kwam hier uit zekere nieuwsgierigheid en daarnaast ook door toeval bij mezelf op bezoek. Als een deur die ik in mezelf opendeed naar een kamer die ik niet kende, waar ik zou zweren nooit eerder geweest te zijn. En wie komt me tegemoet?
Het vermoeide gezicht van mijn hedendaagse verpakking, de persoon waar ik me tegenwoordig in kleed. We probeerden een gesprek tot stand te brengen, maar het lukte niet. Teveel overeenkomsten. Bijvoorbeeld dat we het allebei moeilijk vinden om zomaar een praatje te maken.

Een paar regels maar, snoepen aan vergetelheid, aan wat voorbij gaat, op zoek naar wat blijft. Er was een moment van tederheid vandaag, van genadige dichtbijheid, en dat was toen ik me plotseling herinnerde dat ik geen ambitie heb, niet meer heb, dat ik dat achter gelaten heb. Soms vergeet ik dat nog wel eens, dan grijp ik iets beet met een oude krampachtigheid en dan kan het tijden duren voor ik het me weer herinner. En dat gebeurde vandaag dus, onverwacht. Het was alsof er iets smolt, het dunnen laagje tussen mij en waar ik was. In dat laagje bevond zich de idee over waar of wat ik wilde zijn. En dat smolt. Het smolt door mijn gebrek aan ambitie.

Deze… bevroren grond. Deze glazen vloer waardoor ik naar de dingen blijf kijken. Het is dichtbij en ongrijpbaar. Zaken in mij die maar niet tot verandering willen komen. De materie waarvan ik gemaakt lijk te zijn. Ik weet het. Dit alles verandert steeds. Wij zijn van raadselstof gemaakt, van wensvervullend weefsel dat zichzelf samenvoegt uit dromen en gedachten. Wij zijn zelfvervullende profeten. Wat zit er in onze ransel, waar zijn onze sandalen van gemaakt? Komen we de heuvel opgelopen, dan zien we de zon opgaan. Wij zijn altijd nieuw.

Zo af en aan als het rollen van de zee. Ik wacht geduldig in mijn schuilhoek tot jij mij vindt, todat jij jou vindt. Ik heb me hier verstopt omdat het weinig betekenis heeft als je me zou vinden wanneer je me niet hebt hoeven zoeken. Niet voor mij maar voor jou. Jij hebt ervoor gekozen dat ik verweg en ergens anders ben en dus heb ik geen andere keus dan aan die wens te voldoen. Dus ben ik hier, in deze uithoek.

Koude voeten. Weer iets gebreid dat mijn eigen hansop moet worden. Worst in eigen vel, bes op eigen sap. Aan mijzelf breien, aan het leven breien. Een recht en een averecht, een stap en een andere stap. Jouw lieve ogen op je eigen wankele schreden. De gespreide armen waarmee je jezelf opwacht. Dat grote verlangen om te gaan dat je hier bracht in deze tijdelijke armen, dit tijdelijk rusten, deze liefde. de onvoorstelbare dichtbijheid als we helemaal die durven te zijn, die we blijkbaar zijn. Met alles? Ja, met alles, met ook je onzindelijkheid, de dingen waarvan je vindt dat je ze in jezelf af zou moeten keuren. Zoals dit.

Hmm, dat is bijzonder. Er wordt gereageerd op wat zich hier schrijft, op een manier die me diep raakt, die het zoekende zichzelf doet vinden. Niet door iets hier in mij, in de zichzelf herhalende, maar door het oog van de ander. Ander? Maar dat is… onvoorstelbaar, mooi rakend, ontroerend. Er is ander, oog van ander, oor, hart, hand van ander. Verstand van ander. Het is wonderbaarlijk. Dank jullie wel, dank U wel!

Heel even maar, de teen in het weidse water steken, het gewijde water. Er geen genoeg van krijgen, er aan verslaafd raken, hooked. Ik eh… aarzel, nee ik eh… geniet op de rand, van het balanceren, van het sprokkelen van gewillige woorden, woorden die uit zichzelf naar me toe komen zwemmen als nieuwsgierige eendjes. Hij heeft iets in zijn hand, hij beweegt zijn vingers! Oh kijk, hij laat woorden weglopen. Het gorgelt bij het afvoerputje. De jonge eendjes zwemmen toe uit belangstelling, vol verlangen om meegezogen te worden, gestalte te krijgen in de andere wereld. Zij vinden het een eer om hier gestalte te ktijgen. In volgorde geplaatst, met betekenis geladen. zie ze staan, de rug recht, ernstig kijkend in de lens als ware het een klassefoto.

Stagnatie. Geen perspectief, pas op de plaats. Het is een hele kunst om dat goed te doen, om dat te laten zijn. Om daar te zijn waar je blijkbaar bent in plaats van waar je wezen wilde. Dat buigen vanuit verwachting naar realiteit, dat is het grote werkstuk dat we steeds te verrichten hebben. En als je die weg eenmaal hebt afgelegd is het terugkijkend niet eens zo makkelijk om aan te geven wat er nu precies dwars lag in dat proces.

Dat wat aan de buitenkant stil en onbewegelijk lijkt kan aan de binnenkant onderhevig zijn aan heftige veranderingsprocessen. Wat is verandering? Zelfs het ogenschijnlijk meest radicale veranderingsproces blijkt bij nadere beschouwing opgebouwd te zijn uit kleine genuanceerde stappen. Sommige ogenschijnlijk radicale veranderingen zijn, bij nadere beschouwing, enkel uiterlijke transformaties, maar raken niet aan de kern van de zaak. Het ontbreekt me aan puf om dit nu met voorbeelden te gaan onderbouwen, dat kost moeite. Ik kies, op dit moment athans, meer voor het hellend vlak van dat wat vanzelf gaat, dat wat moeiteloos is. Dat wat wil gebeuren, zich wil laten schrijven. Vanger van woorden, van flarden van zinnen. Van buikgevoel, van whirlpool, daar bondegenoot van zijn. Ja, aansluiten op grote stroom, daar niet tegenin roeien, maar daardoor mee laten voeren. Boot laten keren door de stroom, steven laten wenden en dan… met de armen over elkaar ziitten, genieten van het adembenemend schouwspel. Het leven zich laten ontvouwen. Niet meer het leven dwingen, die eigenwaan van daadkracht volgen die wel onze spierballen hardt, maar ons verder alleen in contact met een vorm van leven brengt wat we al kennen. Niet meer dat, wat we door onze eigen houding als onvermijdelijk over ons afroepen.
Eh… er is toch altijd een houding? Willoosheid of overgave is toch ook een houding?
Jazeker. Maar het is een zachte houding waarbij je van alles toe kan vallen. De door de wil geharde houding is de houding van gestaalde spieren. In die houding valt weinig van wat onveracht is je toe.

Precies hier gaat het om: dit zoeken is een tasten naar mezelf, een tasten naar leven, naar wat het is. In dit zoeken krijg ik gestalte, ik ben niet anders dan dit zoeken, dit zoeken ben ik. Door het zoeken krijg ik gestalte en hierin ontmoeten we elkaar. Mijn schrijven is jouw lezen.

Een handje aarde op de kist gooien. De gestorvene toedekken met een deken van aarde. Ik vind dat een liefdevol en zorgzaam beeld. De moeder zijn van de dode, te slapen leggen, terugbrengen naar de schoot van moeder aarde. Kijk wij weten het allemaal wel. Luister niet naar onze woorden, kijk naar onze daden, onze vanzelfsprekende daden, onze houding van toewijding en liefde.

Misschien hier ook nog wat mest of vruchtbare aarde opgooien alsof het een braakliggend landje is en ik nog niet weet wat ik er op zal laten groeien. Dat klinkt veel te aanmatigend. Laat ik nu gewoon eerst maar eens de voorwaarden scheppen waarbinnen iets kan groeien. Zorgen voor een goed en aangenaam klimaat, vruchtbare bodem. Ik en mijzelf en de aarde en alle anderen, de sterren, de maan enzo. Dit hele grote. Dit hele oneindig grote toelaten, daar niet bang meer voor zijn, daar mezelf niet meer voor afschermen. zo grandioos zijn. Zo getalenteerd. Zo eigengereid. Droom mij, zing mij, wieg mij, balsem mij, draag mij. draag mij naar de zee, giet mij leeg, giet mij leeg in de zee, in zinloos gebed.
Vergeet mij te dragen, vergeet mij mee te nemen, vergeet mij als een stuk bagage. ik lig eindeloos in stille verwondering naar het plafond te staren, naar de hemel. af en toe zwaaien kleine vuisten voorbij. Ik heb geen idee wat het zijn. Veel later begrijp ik pas dat ze bij mij horen, dat ik het ben die ermee rond zwaai, dat ik ze kan gebruiken om alles in mijn mond te stoppen. Dan begint het gewoon van voren afaan. Ik ben er weer. Ik wil graag alles opnieuw leren kennen. Aangenaam kennis te maken. Kennen wij elkaar niet ergens van Ja, ja, ik heb u eerder gezien, ik heb u eerder gevoeld, bemind, doordrongen, omhelsd. Wij zijn weer terug, terug bij af, terug bij nooit begonnen. Hoe vinden we rust? Hoe kunnen we hierin afdalen en rust hebben. Rust in dit rusteloze bewegen, dit alsmaar uitdijende steed andersnieuw hetzelfde. Wij moeten deze veranderende worden die we de hele tijd blijkbaar geweest zijn. Juist deze rusteloze zijn, maar dan… in rust.

Gewoon er een stuk aan vast plakken. Niet aan het eind, want dan moet ik eerst door al die zinloosheid heen, al dat ouwe, al wat geweest is. Maar gewoon aan het begin, zoals wij leven.
Ik had een tijdje geleden een soort van briljante gedachte. We leven eigenlijk altijd in het jaar nul, want het jaar is altijd nieuw, wordt altijd vers geboren. We noemen het weliswaar 2008 maar eigenlijk zouden we het 0 moeten noemen. Wat wer het jaar 0 noemen is inmiddels 2008 jaar oud. Vorig jaar is het jaar 1. Zo leven we ook altijd op dag 0 van de 0de maand op het moment 0. Dat niemand dat eerder ontdekt heeft! Deze 0 schuift steeds met ons mee, zoals de 0 meridiaan en de 0 breedtecirkel elkaar altijd kruisen waar wij zijn.
Zo schrijf ik dus nu ook. Vanuit dat punt nul steeds verder van mij af schrijf ik gisteren weg naar een soort archeologische lagen. Daar zou ik een heel slimme structuur van kunnen maken, ik zou vooruit kunnen gaan denken, dingen in kunnen gaan bouwen, maar dat doe ik dus nu net niet. Ten eerste omdat ik daar te stom voor ben of wil zijn, en ten tweede omdat ik het valsspelen vindt.
Ik ben eens naar een avond over Witchenstein geweest. Iemand vertelde over zijn filosofie en hoe die gedurende zijn leven gestalte kreeg, veranderde en opnieuw vorm aannam. Nu zat er veel waars en rakends in zijn gedachten waarvan ik er niet één zou kunnen of willen reproduceren, maar de gedachte waarmee ik die avond achter me liet was er toch een van: hij mag er in zijn filosofie steeds hebben naast gegrepen, steeds niet in staat zijn geweest het onbenoembare te benoemn, maar zijn leven zelf was een compositie van waarheid. Zijn leven zelf was de filosofie die hij trachtte vast te leggen. Ik vind dat mooi. Wij mengen verf en zijn maar bezig op het doek van onze aandacht, maar terwijl we dat doen schilderen we op een geweldige manier ons leven. Kijk eens wat er voor een mooie kleuren door de gootsteen spoelen!
Zo ook hier, zo ook mij, u! Zo ook onze zogenaamde vergissingen die steeds deel uitmaken van het glorieuze geheel dat wij ons leven noemen.
Ik groet u. Ik groet u naar gisteren, eh nee, ik groet u naar de toekomst, naar mijn toekomst die uw heden is. De toekomst die hiervoor komt te liggen. U ligt achter mij, en ik lig voor u, ik ben hier eerder geweest. Ik schrijf mijzelf gaandeweg naar het verleden en u duikt hals over kop het verleden in, als een grafdelver, als een spoorsoeker, als een archeoloog. Waar u naartoe gaat, daar kom ik juist vandaan. Ik zie niet om, ik kijk niet om , ik schrijf mijzelf weg vanwaar ik kwam, en u, als u nieuwsgierig bent en blijft schatduikt naar mijn oorsprong, naar dat wat ik in mijn onnozelheid voor een begin hield, maar dat een einde is. Zoals wij einde zijn. Einde van onze reis tot hier.

‘De mensen die de verhalen vertellen beheersen onze maatschappij’
Plato

Maar wij hebben zelf de mogelijkheid en de verplichting het leven, ons leven, te interpreteren. Dit is het verhaal dat vertelt wordt, OK, maar wat is onze interpretatie van wat we horen we om ons heen zien?

Het zoeken is het vinden. Ik weet niet of jij op dit moment gevonden hebt wat je zocht. Je hebt in ieder geval een spoor gevonden. Hoe verder je dit spoor volgt, hoe verder het zich uitstrekt. Enkel jouw oog doet het ontvouwen. Ik schrijf enkel één regel voor je uit. Als een sneeuwschuiver. De volgende regel bestaat nog niet eens. Jouw vinden is mijn zoeken. Zoekende krijgt dit, wat het ook moge zijn, zijn betekenis. Zoals een leven zichzelf al levend vormgeeft, zo bereikt dit schrijven al lezende haar doel.

Teloor lopen, zonder doel, mezelf verliezen, op zoek gaan en heel iets anders terugvinden. Vooruitzappen naar de dag van morgen en niet meer terugggaan. De kleren aantrekken die toevallig in een hoop voor je bed liggen en de persoon worden die ze de vorige avond heeft achtergelaten. Ik stroop mijn slangehuid af, eindelijk.

Alles op het plaatje was in tweevoud aanwezig, twee duiven, twee bloemen, twee huizen. Alleen van mij, die ernaar keek, was er maar één

Een schuilhut van woorden

Op het moment dat hij er voor het eerst over hoorde vertellen was hij gelijk gefascineerd geweest. Het leek alsof het een concept was, dat hij altijd al bij zich gedragen had, alsof hij altijd geweten had, dat het waar was, of tenminste waar zou kunnen zijn. Alsof hij het in zichzelf als waar kon herkennen, alsof het een verklaring gaf voor veel dingen die hij zich altijd al had afgevraagd.
Het concept van Parallelle Werelden was eigenlijk heel eenvoudig. Het was gebaseerd op het simpele feit dat het merendeel van ons mensen eenvoudig niet in staat is om werkelijk voor de volle 100% een keuze te maken, op het moment dat we in ons leven voor een belangrijk dilemma geplaatst worden. Elke keer als dat gebeurt splitst de levensenergie van een mens zich op volgens de verhouding waarin hij de verschillende keuzemogelijkheden ondersteunt. Stel dat de persoon in kwestie voor de keuze staat zijn relatie voort te zetten of af te breken en hij is niet in staat om volledig te kiezen. Dan zou het zo kunnen zijn dat 30% van die persoon door gaat als vrijgezel, en dat de overige 70% trouwt. Die getrouwde man beschikt dus maar over 70% van zijn energie, terwijl de rest zich uitleeft in de parallelle wereld van het vrijgezel zijn. Zowel de vrijgezel als de getrouwde man komen natuurlijk, ieder op hun beurt, verderop in hun leven wederom dilemma’s tegen die ze niet voor de volle 100% kunnen oplossen. De vrijgezel moet bijvoorbeeld kiezen tussen zijn baan en het maken van een wereldreis en de getrouwde persoon tussen het krijgen van een kind of het kinderloos blijven, waarbij diezelfde wereldreis ergens in het achterhoofd toch weer een rol zou kunnen blijven spelen. Begrijpt u hoe het werkt? Uiteindelijk bestaan we dan uit een groot aantal deelpersoonlijkheden die in allerlei parallelle werelden op weg zijn.
Het resultaat kan zijn dat wij ons versplinterd voelen, een gebrek aan energie hebben en ons niet verbonden voelen met onze essentie, met onze ziel, met iets dat ons leven zin geeft.
Maar er is een mogelijkheid aan deze situatie een einde te maken. Dat gebeurt als we alle energie uit de parallelle werelden weer op te eisen om dat te gaan doen waarvoor we hier op deze aarde gekomen zijn, omdat te doen wat we met onszelf hadden afgesproken dat we zouden doen.

Dit intrigeerde hem mateloos. Hij had een immens verlangen om een man uit één stuk te worden, om richting te geven aan zijn leven, om niet alleen zijn bestemming te ontdekken maar ook te vervullen. Dat was het waarom hij schreef, dat was het doel van wat hij zijn zoektocht noemde.
Het zou zijn eigen onderzoek zijn, zijn eigen ultieme poging om zijn leven te redden, te helen, van betekenis te laten zijn, voor de enige voor wie dat werkelijk van belang was, namelijk voor hemzelf.
Hij zou deelwerelden van zichzelf op sporen, ze beschrijven en de hoofdpersoon proberen over te halen terug te keren. Misschien zou hij in het leven van de ander in die parallelle wereld in kunnen grijpen, via een droom bijvoorbeeld, via een gebeurtenis. Hij zou vermomd als iemand in dat leven af kunnen dalen, zodat de deelpersoon zijn bestemming zou kunnen bereiken. Hij zou er voor kunnen zorgen dat twee deelpersonen zich ergens zouden ontmoeten, zich misschien zouden verenigen. Het zou een grote versmelting van geesten zijn.