De Blauwe Wagen [IX]

De Blauwe Wagen [IX]

De HouderVan stond nog steeds naar het zwart van het schoolbord te staren en naar de sierlijke letters waarvan de betekenis nog maar niet tot hem door wilde dringen, toen hij een hand op zijn schouder voelde.

– Zo, dus jij bent het die ons uit de brand komt helpen?
Onze Houder keek recht in een rond, glimmend gezicht met een kleine neus dat dapper de hemel in wees. Het behoorde toe aan een gevulde man met een beginnende onderkin in een driedelig ruitjespak die hem lachend aankeek.
– Je bent precies op tijd! We hebben op je gewacht, kom, ik zal je een rondleiding geven en je aan iedereen voorstellen.
De man maakte een zwierig en uitnodigend gebaar met zijn breedgerande cowboyhoed waarmee hij zijn woorden onderstreepte en vaart gaf, en ons Houdertje begreep dat dit niet het juiste moment was om vragen te stellen. Dat dit eerder het soort van moment was om mee te geven aan het lot, aan zijn eigen nieuwsgierigheid en aan de grote magische stroom der dingen. Intuïtief wist hij dat hij op het juiste spoor zat, en dus liet hij zich willig door zijn ronde gastheer meetronen.

– Laat eens kijken. Wat zou je er van zeggen als we eens begonnen met… Ja, waarom je eigenlijk niet maar gelijk naar het hol van de leeuw meegenomen. Dan hebben we dat maar gehad.
De bolle man had in zichzelf gesproken, zonder ophef en zonder ironie, alsof de Houder er niet bij was en al doende duwde hij hem door een klein straatje van woonwagens. Bij een donkerblauwe wagen met rode luiken bleef hij staan. De halfronde deur stond open en, bijna in de deuropening zelf, alsof hij er elk moment uit zou kunnen vallen zat een lange dunne man. Hij zat voor een kaptafel en was bezig zijn nobele gezicht met een dikke laag vleeskleurige zalf te bedekken. Zijn ogen waarvan het linker veel groter was dan het rechter, waren al opgemaakt en het blonde haar van de man stond met een dikke laag gel erin stijf omhoog gekamd. Hij had de haakneus van een graaf en de overgedimensioneerde kin waarvan gezegd wordt dat het mensen van grote wilskracht karakteriseert. Hij droeg een zwarte broek en een wit vest en staarde onafgebroken in de spiegel, terwijl zijn handen verder gingen met wat ze aan het doen waren.
– Houden van, hè, sprak hij, terwijl zijn kleine rechteroog zich met moeite van de spiegel losmaakte en onze Houder van top tot teen opnam.
Op de vloer stonden een paar schoenen waarvan de bovenzijde uit wit en de onderzijde uit zwart leer bestond. De Houder had dat soort schoenen altijd erg mooi gevonden. Nu pas zag hij dat er zich, achter de magister in het halfduister van de woonwagen nog iemand bevond.
Het was een meisje.

Houder was nooit speciaal in meisjes geïnteresseerd geweest, hij vond eigenlijk dat ze te veel giechelden, te veel praatten, kortom een beetje teveel van alles waren, maar, hoewel hij van meisjes dus geen enkel verstand had en er hoegenaamd niet in geïnteresseerd was, kon hem dat alles toch niet verhinderen op te merken dat het hier een bijzonder knap meisje betrof. Ook zij was blond, haar lange haar was achter haar hoofd met een roze tule doek samengebonden, en haar hele ranke melkwitte lijfje ging schuil in een wolk van roze en violet. Ze zat op een bank en keek verveeld naar de punt van haar voet die in een roze gladleren dansschoentje stak.

Tssss, siste de man om de aandacht weer op hem zelf gevestigd te krijgen.
– Dat zeggen ze in Holland, is het niet. Als een jongen een meisje aardig vindt zeggen ze:”ik houd van jou”. Dat duurt zo ontzettend lang dat zo’n meisje vaak allang weer weg is als de jongen eindelijk is uitgesproken.
Wij in Parijs zijn veel sneller, want we willen dat risico niet lopen. Wij zeggen: “je t’aime”. Probeer dat maar eens. Je t’aime. Smaakt goed, klinkt snel.

Het rechteroog van de goochelaar maakte een kort rondje ten afscheid en keerde toen weer terug naar het object van begeerte.
Zijn eigen spiegelbeeld.