De Bulthouder [I]

De Bulthouder [I]

Er was eens een man die bezaaid was met bulten. Grote bulten, kleine bulten, kalme zachte en rode harde bulten. Bulten die kriebelden en bulten die jeukten en bulten die je nauwelijks kon zien.
De bulthouder hield van al zijn bulten evenveel maar toch wel het allermeest van de enorme bult op zijn scheenbeen die door afmetingen en vorm er zo uitzag dat het leek of de bulthouder een tweede knie had. Vaak had hij lange gesprekken met de bult en hoe meer hij met hem sprak des te meer raakte hij onder de indruk van diens wijsheid en inzicht. Telkens wanneer hij om goede raad verlegen zat raadpleegde de bulthouder zijn bult, en zo was er gaandeweg een vertrouwelijke relatie tussen die twee ontstaan en de bulthouder en zijn bult, die hij voor het gemak Willebrord was gaan noemen, werden – onafscheidelijk als ze door omstandigheden al waren – hele goede vrienden.

Op een goede dag, toen de bulthouder en Willebrord, aan het ontbijt zaten, schraapte laatstgenoemde zijn keel, wiebelde wat zenuwachtig heen en weer en nam uiteindelijk, na een bemoedigend knikje van de bulthouder, het woord.
– Lieve vriend, beminde baas, geachte bulthouder. Vannacht, toen jij lag te slapen zijn wij, je bulten, bij elkaar gekomen. Dat is op zich niets bijzonders, want dat doen wij regelmatig. Gewoon voor de gezelligheid komen we bij elkaar, op een dij of een bil, altijd ergens op een plek waar voor ieder van ons plaats is, om eens te horen hoe het met iedereen is, hoe iedereen er voor staat en om te zien of er nog klachten zijn en of we deze of gene met een opbeurend praatje een hart onder de riem kunnen steken of anderszins tegemoet kunnen komen. We drinken een glas, we knabbelen wat, gewoon een kwestie van medebultelijkheid, van bulten onder mekaar, niets bijzonders.
Willbrord die merkte dat de bulthouder welwillend luisterde kuchte even en ging door met zijn verhaal.
– Deze keer was het anders. Er heerste een algehele stemming van onvrede. Men vond, over het algemeen genomen – ik zal niet in details treden en geen namen noemen om de anonimiteit, waarom uitdrukkelijk gevraagd werd, niet in gevaar te brengen – dat er een gebrek was aan afwisseling, aan frisse lucht, aan beweging. Er werd om kort te gaan, na veel heen en weer gepraat, een voorstel in stemming gebracht dat unaniem werd aangenomen. Mij Willebrord is gevraagd, omdat ik de grootste van allen ben, omdat ik je het beste ken, omdat ik gevoelens van vriendschap voor je koester die naar ik hoop en weet wederzijds zijn, en ook omdat wij regelmatig van gedachte wisselen, om dit voorstel aan jou, onze geliefde baas en eigenaar, over te brengen.

Willebrord kleurde rood van verlegenheid, zweeg en staarde naar de punt van zijn schoen. Die schoen was natuurlijk niet echt van hem, maar Willebrord was de schoen aan de voet van zijn been, dat natuurlijk ook niet echt van hem was, toch wel min of meer als zijn eigen schoen gaan beschouwen.
Toen hij na een diepe zucht weer op keek zag hij dat de bulthouder hem verbaasd en aandachtig, maar vooral ook met grote vriendelijk opnam, en dat gaf Willebrord de moed die hij nodig had om door te gaan en zijn betoog af te ronden.
– Om kort te gaan: we willen op reis. Eh… wij willen op reis en jij moet mee. Of eh, nee, wacht even… wij willen dat jij op reis gaat en ons meeneemt.

Willebrord zuchtte, viel stil en wachtte.