Het Zelfordenend Principe of de Hemeltergende Vrijheid
Mens, wie ben jij? Wie, in hemelsnaam, ben jij? Jouw hemeltergende veelheid, veelkleurigheid.
Wij zijn niet anders dan de ordening die wij in onszelf aanbrengen. Dat is de grondgedachte die deze pedante woorden te voorschijn willen trekken, die mij tevoorschijn trekken, u. Hoe wij onszelf ordenen is wie wij zijn, is hoe wij de wereld aantreffen, de regels lezen. Het zelfordenen is het zelf creëeren. Het ordenen van de letters in een woord, van de woorden in een zin, van de zinnen in een verhaal. Hoe wij dat doen bepaalt wat voor een verhaal wij lezen, schrijven, bepaalt wat er voor ons werkelijkheid zal worden. Uit de oneindige veelheid van mogelijkheden deze geplukt. Uit de oneindige mogelijkheden van volgorde, van prioriteiten: deze die ik meen te zijn, die door al of niet zelfgekozen volgorde zichzelf gestalte geeft.
Zal ik uit dit alles een zingevend geheel scheppen? Wat zal daarbij mijn leidraad zijn? Wat hoop ik te doorgronden? Heb ik de grondslag van wat ik zal vinden niet al reeds gelegd door het ordeningsprincipe dat ik aanhoud?
Doe ik dit niet steeds opnieuw? Al wat ik gelezen en ervaren heb steeds opnieuw ordenen, in een perspectief plaatsen met een of ander onvermijdelijke uitkomst die uit dat gekozen operspectief naar voren komt?
Zijn daarom sommige beschouwingen, vele, alle, ook deze, zo slecht leesbaar, omdat ze zelfovertuigend zijn. Zichzelf vooruitgesneld in een idee, enkel en alleen maar aanwezig om zichzelf te bewijzen. Als een soort doodlopende straat de lezer meevoerend naar een van tevoren vastgelegde conclusie, waarbij het zonlicht zich door het gekozen perspectief als een ingeslepen waarheid laat weerkaatsen? Is het niet zo?
Dat is de dwingende gedachte van dit stukje. Door mijn woordvolgorde wil ik dit waar laten zijn. Ik maak een aai beweging in de lucht. Vasili aarzelt even maar is dan welwillend bereid die beweging met zijn kat-zijn op te vullen.
Ik maak een schrijfbeweging in de ruimte en – wie weet– bent u bereid hem met uw lezerogen, uw lezerhoofd, rug, lijf – kan de lezer kopjes geven? – op te vullen, waar te maken. Ik rijd rond in een bestelautootje en jawel, opeens zit mijn laadbak vol met allemaal nutteloze rommel die ik naar de afvalberg zal rijden. Ik zet een bord met eten neer, en jawel, er komt iemand die het opeet. Ik heb geen enkel doel in mijn leven en toch, mijn dagen rijgen zich aaneen, in schoonheid en verbazing. Ik heb niets te doen en toch: mijn dagen zijn vol. Er is geen ogenblik van niets, van leegte, van ongevuldheid. Achter het huis is een tuin en daarachter is, ja een onbestemd terrein dat overgaat in het bos. Er zijn wel plekken waar ik niets verwacht, maar als ik er ga kijken blijkt er altijd toch wel iets te zijn.
Ik schrijf bijna elke ochtend een stukje, ik plaats woorden in een zekere volgorde en warempel elke keer weer denk ik dat het zin geeft aan wat bezig is zichzelf te vinden. Dat wat zichzelf zoekt door volgordes van woorden uit te proberen. Gedachte experimenten, woordfestivals. Het ene woord vraagt het andere ten dans, weer andere woorden blazen op een trompet, slaan op een trommel. Het swingt, wij dansen. Dans de samba met mij, ay-ay-ay-a, doe me na, doe-me-nou-maar-na, als je tijd en geld hebt dans dan de samba [Cornelis Vreeswijk].
Zo dansswingen wij door het leven. En ja, natuurlijk is dat waar. Jij bent helemaal waar. Maar je bent niet de enig mogelijke waarheid. Je bent zelfs niet jouw enig mogelijke waarheid. Een enkele zin of woord op een andere plek in je geheel, het DNA van je bestaan en je bent iemand anders. Wij zijn de ander voor de ander. De ander in onszelf is een net iets andere volgorde. Wij zijn zo vrij als dat, als dat schuivend dansen, met zinnen van onszelf, zowel als die van een ander, als maanlicht in water brekend [Leo Vroman].