Ik Zie je Graag

Ik Zie je Graag

Ik heb je gezien in je originele staat. Plotseling zag ik je in je ruwe ongeschaafde wezen, breedgeschouderd door de smalle straten gaan. Duizenden jaren van wat men beschaving noemt, bekering, de wil onderling goed gevonden te worden heb je bereidwillig meegedragen, maar ze hebben eigenlijk niets bereikt, je essentie niet aangeraakt, noch veranderd. En dat is geen noodlotstijding, het is eigenlijk een heel hoopvol bericht. Het is een mooi gezicht, hoe je dat raadsel, waar je zelf niet eens naar weet te reiken, door het leven draagt. In je nieuwentijdse verpakking ben je zelf de gesloten envelop die de brief met het raadsel bevat; je geeft jezelf weliswaar ongelezen, maar ook ongeschonden door.
Wannneer scheur je dat omhulsel eindelijk open? Hoe zal het verdergaan als je de vernislaag van vriendelijkheid achterwege laat. Hoe kan je blijven groeien, als niet door de verhalen van buitenaf? Er zijn innerlijke stappen die maken dat je het zout in je eigen pap wil zijn. Je tracht deze en deze en deze weg. Eerst ben je trots en zit je hoog te paard, dan vraag je om hulp. Uiteindelijk kom je tot de ontdekking dat je wat je tegenkomt vormgeeft door de manier waarop je handelt. Dat jij het zelf bent die jezelf polijst door je eigen handelingen. Dat is de plek waar beschaving begint. Al het andere bestaat uit redmiddelen, methoden om te zorgen dat een en ander niet uit de hand loopt, het vermijden van hongersnood. Dat doel wordt weliswaar tot op zekere hoogte bereikt, maar tegelijkertijd schept het een leugen, een leugenachtige atmosfeer, die werkelijke vooruitgang onmogelijk maakt.
Ik zag het voor het eerst aan je ogen. De ogen van de dansende slakkemeisjes. Er was een soort leegheid in. Vol toewijding dat doen, waarvan je verwacht dat het je complimenten op zal leveren, applaus. Daar gaan staan en dat dan te leven. Ik zag de leegte in je ogen en het was voor het eerst dat ik er niet bang van werd. Dit is een schil. Dit zijn onze maskers die we door de lange nacht dragen. Dit is een toverspel van woorden en licht dat weerkaatst op onze gepolijste buitenkant. Het dier dat in ons schuilgaat laat zich enkel zien door die leegte, die afwezigheid van gevuldheid. Dat is hoopvol, jazeker, want het wijst ons de weg die we zouden kunnen gaan, het opent de mogelijkheid dat alles [nog] veel beter zou kunnen worden, zou kunnen beginnen.