Restruimte

Restruimte

Lees mij niet, maar leef mij. Wees met God – net als Hafiz – als twee dikke mensen in een klein bed. Als de één beweegt, dan beweegt dat de ander. Laat God de restruimte van je wezen zijn.

Zij gleed slaapdronken in mijn armen en ik hield haar vast als iets dat ik niet kon bevatten. Zij moet dat gevoeld hebben en dankzij mijn veel te kleine omhelzing bloeide zij open, botte ze uit, als een bloem uit een knop.
Alles dat mij pijn deed werd een deur door engelen gedragen. Elke deur gaf toegang tot een ander universum, de engelen en de deuren dansten, verwisselden steeds van plaats. Ik wist van tevoren niet welke deur naar welk universum leiden zou. Ik noemde het allemaal God, niet als gedachtespelletje, maar als benoeming van realiteit, van mogelijkheid. Ik gebruikte woorden niet langer om dingen – met name mijzelf, mijn leven – mee vast te leggen, maar om deuren mee te openen.
Waar is dit woord een deur naar? Wat is het hartevlees van dit woord? Elk woord opent een deur naar onszelf, naar het vlees en bloed van onszelf, de oneindige lichamelijke ruimte, naar het slagaderlijk kloppen van dit moment.