Rijst Vis Eend…
Zachtjes tegen de deur duwen. Wat daarachter is niet verstoren, voorzichtig naar binnenglippen. Dit is de plek waar vanuit wij leven, de stille plek, de alomvattende plek. De plek waar wij elkaar, onszelf kunnen ontmoeten.
Ik lag in bed. Ik was zo zwak en kon maar niet beter worden. Pas toen ik gebutste pannetjes met tot pap gekookte rijst te eten kreeg krabbelde ik langzaam maar zeker overeind. Buiten was het prachtig. Weidse meren bedekt met lotusbloemen tegen de achtergrond van theebergen.
Aan de rand van het meer stonden eenvoudige huisjes, de meeste niet groter dan één of twee kamers en voor één daarvan zat een man aan de rand van het water met een primitief soort hengel, een korte stok met een vislijn er aan gebonden.
Juist op het moment dat wij aan kwamen wandelen had hij beet. Hij schoot voorover, zo hard werd er aan de lijn getrokken en na wat heen en weer gebalanceer op de rand van het meer moest hij het water wel in springen om te voorkomen dat de lijn zou breken. Het was een magisch gevecht van geven en nemen, waarbij de man op een gegeven moment tot aan zijn oksels in het water stond.
Uiteindelijk keerde hij terug als overwinnaar met een glimlach van oor tot oor op zijn stralende gezicht en in zijn armen een enorme karper – een waarachtige goudvis, oranje, goud en geel glanzend en spartelend en spattend als het zonlicht zelf – die hij ogenblikkelijk trots en met opgetogen sprongen zijn huisje binnen droeg.
Later op de dag toen we terug kwamen van één van de theebergen at ik in mijn eentje bijna een hele eend op die, van top tot teen, van snavel tot zwemvoetjes, diagonaal in reepjes van zo’n twee centimeter gehakt was. Het was die eend – ik ben er hem of haar nog steeds dankbaar voor – die er voor zorgde dat ik uiteindelijk mijn kracht weer terug kreeg.
Ahumm. Het schrapen van de schrijfkeel na een maand van onbruik. Weer thuis raken in onmetelijke vrijheid. Daar kind aan huis zijn. De hemel aftappen, een wijn bereiden van dat wat op eigen vat gegist is.
Ik was weer ziek. Ik lag lange tijd in bed en als ik probeerde overeind te komen werd ik met zachte doch besliste hand weer terug in de kussens geduwd. Ziek zijn als onverbiddelijk sein van beter worden. Ziek zijn als richtingaanwijzer voor gezondheid.
Na een korte of een lange tijd moest ik aan bovenstaand verhaaltje denken, ik richtte een gedachteslang omhoog om dat vaatje af te tappen, en die avond at ik rijst, tot pap gekookt als voedsel voor de zuigeling die ik ondertussen geworden was. Ik was aan haar genade overgeleverd en juist daardoor wist ik me – uiteindelijk – te openen. De dorstige vis die in mijn oceaan leeft opende eindelijk haar mond. Ik opende mijn mond voor de genade van grote Moedergod en zij tilde mij aan haar borst.
Daarna maakte ik als vanzelf een wandeling langs de merkwaardig onbegrepen plekken waar ik in mijn leven aan voorbij ben gegaan, de voetstoots aangenomen dingen die zich pas bij een intensere beschouwing willen openbaren. Zoals het spiegelend oppervlak van water de geheimzinnige wereld daaronder afdekt, zo heeft alles een spiegelend oppervlak. Alleen als mijn gedachtevis, mijn droomvis, die zwemt in de zeeën van mijn bewustzijn, haar mond opent kan het ongedachte een weg naar het gedachte vinden. De Chinees ving de vis en bracht haar als een feestmaal zijn huis binnen. Ik haalde mijn vis uit de kleine vijver en gooide haar in een veel grotere, een meer, de zee, de oceaan.
Nu maak ik mij op om de theebergen te beklimmen. Tussen het zachte groen omhoog lopen, mijn huid laten bestrijken door de jongste puntjes, die naar men zegt de zuiverste smaak hebben. Ondanks al mijn goede voornemens span ik me toch nog teveel in en bovengekomen moet ik voor lange tijd op de grond liggen. Ach deze zwakte die zich steeds weer aan me opdringt en die ik even zo vaak van me af probeer te duwen. Wanneer leer ik zwakte mijn vriend te maken, gebrek mijn vervulling, onnozelheid mijn gids?
Tussen de lotusbloemen scharrelt een eend. Met zijn ongeschonden gave voetjes hangt hij in het onbekende water, zijn bewegelijke lijf bevindt zich in het even onbekende heden. Hij is zo levend, zo druk doende.
Geef mij ook een roeping, Vadergod, zodat er een ritme, een melodie door mij zal stromen, waarop ik kan bewegen.