Uit de Kraamkamer van de Geest

Uit de Kraamkamer van de Geest

De Visserkoning is ziek. Er staat een zwaard in zijn hart geplant. Zijn hart is als steen en zuigt zich om het zwaard. Niets komt nog tot beweging. Degene die het zwaard eruit weet te trekken zal de nieuwe koning zijn. Zij die proberen het zwaard uit het hart te trekken gebruiken hun niet geringe spierkracht, maar dat werkt niet. Natuurlijk werkt dat niet, want dat is immers juist waar de koning zo ziek van geworden is, het gebruik van spierkracht heeft het hart tot steen gemaakt.
Er is iemand die het zwaard eruit kan trekken. Hij loopt al rond, maar niemand kent nog zijn naam. Het is het jongste in mij, degene die zijn hele leven alle wijze lessen heeft opgeslorpt die hij van gene zijde aangeboden gekregen heeft.

Uit dat wat de oorzaak van ziekte, pijn en strijd is, wordt haar genezing geboren. Zo is Jezus geboren, onbevlekt ontvangen in een donkere wereld. Geboren, niet uit vlees, maar ergens uit een holle ruimte van het hart, ergens uit de kraamkamer van de geest. Hij was een visser, hij viste naar de zielen van mensen. Hij viste naar zijn eigen ziel in die van andere mensen. Zonder die andere zielen was hij reddeloos verloren, zou zijn leven geen zin gehad hebben. Wij maken dat Zijn leven zin heeft door het onze zin te geven. Wij vissen naar zijn ziel. Hij klampt zich vast aan elke uitgeworpen lijn.
Wij bouwen ons een huis om het te verlaten, wij vinden een geliefde juist om naar haar op zoek te kunnen gaan.

Ik lag ziek te bed in mijn kasteel van illusies. Ik ijlde. Ik zweefde boven de aarde. Mijn bloedmooie dochters draafden af en aan alsof… alsof er iets geboren stond te worden. Ik was het bloed van Jezus, uitgestort in een gouden beker. Ik liet mijzelf zien aan iedereen die wilde, die nieuwsgierig was. Ze herkenden me niet, of ze vergaten de juiste vraag te stellen.
Nu weet ik ondertussen de juiste vraag wel omdat ik haar ergens gelezen heb en ik stel haar zonder haar wezenlijke betekenis te doorgronden, en zelfs dat maakt niet uit want het juiste antwoord komt toch altijd.
Wat dient de graal, wat dient het bloed van Jezus?
Dat kan enkel het jongste in mij zijn, datgene dat al die tijd de wijze lessen van de oude wijzen via osmotische druk door de huid naar binnen heeft laten sijpelen.

Eindelijk is het moment aangebroken waarop alle raderen die van te voren zo zorgvuldig op elkaar zijn afgestemd in elkaar grijpen. De tijd kromt haar rug en de hele machinerie van leven komt in beweging. Het jongste in mij grijpt het zwaard dat in Zijn hand licht als een strootje is. Hij lacht, hij is licht van gewicht, zwaardloos, baardloos. Hij trekt het zwaard dat ogenblikkelijk verandert in een levende slang, de staf van Mozes. De fontein van levenswater, van bloed wordt moeiteloos opgevangen in de gouden schaal die op datzelfde moment aan zijn reis begint naar het beloofde land. De jongeman wordt tot Koning gekroond. Hij zal zijn eigen bloed achterna reizen.
Later, als zijn hart versteend is, is uit diezelfde verstening alweer allang een nieuwe god geboren, een nieuwe gezegende. Wij verneigen ons voor dit raadsel.
Wij dienen de graal met ons eigen bloed.
Wij betalen met ons ziek zijn voor onze eigen gezondheid.
Wij zijn visser naar onze eigen ziel.