Woordenvoetenbadje
Eindelijk weer eens met zijn tweeën, ik en mij. Met onze twee handen op onze buik, met onze voeten lekker poedelen in een badje met woorden. Vertrouwd, veilig, nietszeggend. Schrijven is niets zeggen met woorden en schilderen is niets zeggen zonder woorden. Na zo’n statement slaat het gewoonlijk dood. Zoveel onversneden waarheid daar zijn we niet tegen bestand. Het moet geserveerd worden in kleine porties, een verhaal krijgen, zoals mos groeit op een steen.
Ik ben dus aan het schilderen en ja, er gebeurt van alles. Van alles krijgt vorm dankzij of ondanks mijzelf. Het materiaal wil ook wat, het vindt zijn weg als bloed dat kruipt waar het niet gaan kan. Bloed, melk, urine. Levenswater. Het wonderlijke van het leven dat het steeds bestaan neemt, dat alles leeft, dat alles onder je handen levend wordt, als een slang. Als mijn saxophoon die een slang werd de zeldzame keer dat ik stoned geweest ben. Ik speelde de sterren van de hemel toen en dat doe ik nu nog of weer. Virtuoos, ongenaakbaar, vreemd, levend. Ik tover van alles te voorschijn en het levert niets op, het hoeft nergens naartoe, het ontstaat, het ontspruit. Het ene woord roept onweerstaanbaar het andere tevoorschijn. Razend
De mannnen van Sluyk breken hele gebouwen af met hun grijpgrage machines. In mijn voetenwoordbadje gebeurt precies hetzelfde. Hele gebouwen gaan tegen de vlakte om elders weer op te rijzen. Structuren ontstaan en gaan teloor. Het verleden wordt herschreven. Ja Saskia, niets is veilig voor mij. Ik eet alles op en alles wat ik opgegeten heb komt op de één of ander manier ook weer naar buiten, net als bij het pantoffeldiertje.
Woordenbad met mijn pantoffels aan.
Een van de mannen van Sluyk leest een boek, ik kan van hieraf zien dat het meer een plaatjesboek is, dan een leesboek. Foto’s met veel roze erop, vrouwenvlees vermoed ik, dat kan ik van hieraf niet zien. De moter slaat af, hij is opgehouden met lezen.
En ik ben bijna opgehouden met schrijven of er moet een klein wonder gebeuren een zomare ingeving, iets wat aan deze woordenbrei alsnog een zinvol einde draait.
Ik wacht gewoon even, misschien dient het zich vanzelf aan.
Misschien ook niet.
Als niet, dan moet het zo zijn, dan is dat de boodschap. Het verwaaien van bladeren, het zich tot zinnen ballen als een soort automatisme, als een soort groei- of levensreflex.
De structuren die onder mijn kwast ontstaan zonder dat ik er bewust sturing aangeef. Die vorm van leven, het vegetatieve. De logica daarvan volgen. De maan op je huid laten schijnen zonder precies te weten wat het is. Je te baden in dat raadsel. Geen voetenbadje maar je helemaal onderdompelen van top tot teen, een transformatie ondergaan. Weer in een nieuwe wereld belanden.
Iets of iemand heeft mij tot dit wezen gemaakt, het enige dat ik hoef te doen is te wachten tot iets of iemand me weer in een ander wezen verandert. [vrij – omdat ik het zo snel niet terug kan vinden – naar Zhuang Zi, vertaling Kristofer Schipper]