Zo Jong als ik Ben

Zo Jong als ik Ben

Ze was zo mooi en jong en springlevend. Open van enthousiasme en nieuwsgierigheid. Je kon dat aan haar lichaam zien, haar borsten sprongen nieuwsgierig voor haar uit alsof haar tepels ogen waren. Onbeschaamd keek ze alles en iedereen aan, niet alleen met haar heldere ogen, maar met haar hele lichaam. Zonder schroom, zonder terughoudendheid, zonder schaamte. Pure onschuldige levenslust. Als schuimkoppen op een golf, als een kudde galopperende paarden, zo was ze. Ze dreef de spot, sprong op, huppelde, trok aan oren en neuzen, proestte het uit.
En waar was die nieuwsgierigheid dan wel op gericht? Waar keken haar oogogen, haar oorogen , haar neus- en haar borstogen, waar keek haar hele wezen dan wel naar uit? Waar was ze naar op weg?

U weet het antwoord al:
Het was liefde.
Maar wat is nou liefde? Ze wist het niet, ze had er geen beeld van. Het was als het verlangen naar verlangen, als liefde voor liefde, het was een zichzelf zoekend zoeken. Het was een zoeken dat zijn eigen zoeken zocht. Dat op zich was al liefde. De lentedans van liefde.
Ik zie haar staan in een witte jurk. Ze hangt over de reling. Haar haar wappert in de wind. Ze staart en kijkt. Haar borsten komen net boven de reling uit en kijken mee. Ze is op reis.

Wat zouden we haar wensen. Dat ze zal vinden wat ze zoekt? Terwijl zij zelf datgene is waarnaar ze op zoek is. Wie zal het haar vertellen? En als het haar al verteld wordt, zal ze het geloven en als ze het gelooft, zal ze het toelaten, zal ze het durven zijn? Zal ze de vervulling durven zijn van haar eigen belofte?

Ik heb zo’n heimwee, zo’n verlangen. Ik wil dat zij haar weg vindt, dat zij het vindt, zij wel. Weet u nog, uw eerste verliefdheid, uw eerste liefde. De belofte, de opwinding.
Onder mijn oude borsten klopt nog steeds dat jonge hart. Er is altijd een vleug van lente in de lucht voor diegene die nieuwsgierig is. Ze zeggen dat het probleem van ouder worden is, dat je geen perspectief meer zou hebben. Maar ik geloof dat niet, want alles wat ik vind is steeds zo nieuw.

Ik zie haar staan aan de reling. Ze flirt met een matroos. Het leven ligt eindeloos voor haar. Ze lacht.
Ik ben die jonge vrouw.
Ik kijk terug, ik kijk weliswaar naar binnen, maar ik vaar vooruit.