Aan de Waterkant
Alles in mij was omlaag gezakt en vormde een bemost landschap onder een hemel van kristalhelder water.
Het water was woordloos en de woorden zelf lagen verborgen onder dikke lagen begroeisel. Het was zo vredig, en misschien wel juist daardoor werd ik toch een tikkeltje onrustig en dus daalde ik weer af en vloog laag over, op zoek naar iets dat een antwoord zou kunnen zijn op de vraag die niet eens gesteld was. Het zonlicht scheen steeds wisselend op deze of gene steen als om aan te geven waar ik wezen moest, maar ik aarzelde, want het keren van wat dan ook zou enkel het water vertroebelen, meer vragen oproepen dan beantwoorden.
Wij zijn allemaal uit dezelfde twee raadsels opgebouwd en maar uit één enkele gehouwen: vader, moeder. Al het gemis, alle gaven, alles wat ons onthouden werd, al het gelach, alle zoete geuren, alle hoopvolle verwachtingen vormen samen de muren van de tuin van onze jeugd. Als dat fragiele bouwwerk instort is het lange tijd onrustig. Het huilen van het kind wordt de leidraad van ons handelen. Maar: alles kan fundament voor vrijheid zijn.
Het nerveuze willen weten is de meest geslepen poging om het vinden van antwoorden te vermijden.