Het Houden Van [VII]

Het Houden Van [VII]

Het was niet alleen zijn nieuwe naam, maar het hele leven dat hem verrukkelijk leek te smaken.

Van de vroege ochtend tot de late avond liep hij in stille verwondering langs kronkelende wegen door de meest verbazingwekkende landschappen, hij at van de vruchten die telkens wanneer hij daar behoefte aan had aan bomen en struiken bleken te hangen en als hij een rivier of meer tegenkwam nam hij zonder aarzelen een frisse duik. Zijn haar was allang niet meer het ongewassen peenhaar van vroeger. Nee, de bulten zouden zich nu, als ze er nog geweest zouden zijn, met het grootste plezier van de wereld in de lange golvende donkerblonde en welgeurende lokken van de houder-van-het-leven verstopt hebben. Zijn huid glansde, zijn tanden waren wit en stevig, zijn ogen weerkaatsten het eindeloze blauw van de hemel en zijn geest was zo opgeruimd en leeg als een pas schoongemaakte kamer waarin nog geen broodkruimeltje te ontdekken viel.
Omdat hij zo leeg van gedachten was trad hij de wereld open en zonder voorbehoud tegemoet. En omdat hij de wereld zo open tegemoet trad, was de wereld van de weeromstuit ook vriendelijk en open jegens hem.

Het gebeurde natuurlijk wel eens dat hij andere mensen tegenkwam en de ontmoetingen die dan plaatsvonden waren altijd open en hartelijk. Omdat de houder-van, zoals hij zichzelf graag noemde, niet zoveel gedachten en dus ook niet zo heel veel te vertellen had, duurden de gesprekken in het begin vaak niet langer dan een paar woorden.
Maar toen de mensen er eenmaal achter kwamen dat hij een willig oor had en goed en aandachtig kon luisteren begon dat te veranderen. Vaak deelden mensen die hij nooit eerder gezien had hun zorgen met hem en vertelden hem alles wat hun dwarszat. Dan luisterde de houder-van met stille aandacht naar ze, terwijl zijn ogen in hun gezicht op zoek ging naar dat wat goed, mooi en eigen was. Hoewel hij ze nooit raad gaf of van advies diende – in de meeste gevallen zei hij zelfs helemaal niets –namen zijn gesprekspartners toch altijd afscheid met het lichte gevoel volledig begrepen en gezien te zijn geweest. Ze voelden zich opgeruimd en vol met nieuwe levenslust wanneer ze hun weg vervolgden en datzelfde gold voor de houder-van.

Het liep tegen het eind van de zomer en de oogsttijd was aangebroken. Overal op de velden en bij de boerderijen waren mannen en vrouwen bezig te maaien, te plukken, te binden, te dorsen en te vlegelen. Soms bood de houder-van aan om te helpen en dan was hij altijd welkom. Hij genoot er van om samen met anderen de goudgele stroom graan na het dorsen in juten zakken te laten stromen, hij hield van de kruidige geur van gemaaid gras wanneer ze aan het hooien waren en het gevoel van overvloed dat je kreeg als je zag hoe de manden zich met het rijpe rood van appels vulden wanneer ze aan het plukken waren. En bestond er iets heerlijkers dan om aan het eind van de dag, na gedane arbeid, met elkaar samen te zitten, om vermoeid en voldaan wat te eten en naar verhalen te luisteren totdat de sterren aan de hemel stonden en het tijd werd om te slapen?
Soms bleef hij een dag, soms een paar dagen en soms zelfs een week, maar altijd werd hij hartelijk uitgewuifd, met in zijn schoudertas iets extra’s voor onderweg, met soms een hemd of broek die de boer toch over had of waar knecht of zoon uitgegroeid was. Een keer had hij zelfs een paar bijna nieuwe schoenen meegekregen die niemand anders leken te passen, maar hem toen hij ze probeerde, wonderwel als gegoten bleken te zitten.

Hij voelde zich de koning te rijk met alle wonderen waar de wereld vol van was, maar toch…
Als hij ’s avonds alleen onder zijn konijnedeken in zijn eenvoudige bedje van gras en bladeren lag, onder een boom, vlakbij een beek of ergens in het open veld, of zelfs wanneer hij de tijdelijke luxe genoot van een plekje in de hooiberg, dan kwam er altijd dat moment vlak voor het inslapen dat hij zich klein en eenzaam voelde. Dan kon het zelfs gebeuren dat hij terugverlangde naar de tijd dat hij gezellig met al zijn bulten veilig in zijn kleine huisje woonde en voerde lange gesprekken met zijn trouwe vriend Willebrord die op zijn beurt geduldig naar hem luisterde.
– Wees gerust, lieve vriend, zei Willebrord dan steevast.
Komt tijd, komt raad. Heb geduld.
Op een goeie dag zal er iets of iemand je weg kruisen die je zal helpen je verlangen te vervullen…