Houder van het Leven [VI]

Houder van het Leven [VI]

Hij was opeens erg moe geworden, afgemat, alsof een lange reis plotseling ten einde was gekomen, strekte zich uit op het gras en sloot zijn ogen. Hij had zo graag willen huilen, maar hij kon het niet, hij wist niet hoe.

Hij voelde hoe zijn lichaam diep in de aarde leek te zinken. Hoe hij terugzonk naar de wat de kern van het bestaan leek te zijn, naar de buik van moeder aarde, de grote bult waar hij ooit eens uit te voorschijn was gekropen.
Daar verbleef hij een tijdje, terwijl het rood en geel dat de zonnestralen achter zijn gesloten ogen tevoorschijn toverden zich vermengden met het magma van het binnenste van de grote moeder. Kijk daar zwom hij rond als een kikkervis, als een vuurvlieg, als een ongekend wezen met transparante vingers en doorschijnende botten.
Hij zag plotseling hoe hij zich in het voorbijgaan, in het naar buiten komen, in het geboren worden aan zijn bulten had vastgegrepen alsof zij hem zouden kunnen redden … Ja, inderdaad, zo was het. Nu begreep hij hoe het zat. Zijn hele leven had hij zijn bulten gebruikt als een excuus om niet ten volle te hoeven leven, als een voorwendsel om zich van anderen af te keren en zich in zijn huisje op te sluiten.

Nu leek alles weliswaar anders maar, vanuit een andere invalshoek bekeken was alles ook nog steeds hetzelfde. Mèt de bulten was zijn excuus om niet ten volle te hoeven leven verdwenen, maar de grote vraag zelf, die hij met behulp van de bulten had proberen te ontwijken, moest hij nog steeds beantwoorden: wat zou hij met zijn leven doen?

– Dat hoef je helemaal niet te weten, lieve vriend. Elke reis begint gewoon met een eerste stap. Zet simpelweg de ene voet voor de ander.
Het was de stem van zijn oude vriend Willebrord.
Hij-die-vroeger-de-bulthouder-genoemd-werd schrok wakker, ging recht overeind zitten en keek om zich heen.
Er was niemand.

De berk waaronder hij lag wuifde in de wind, het gras geurde, bijen en insecten zoemden. De wereld met al haar mogelijkheden lag open en vriendelijk op hem te wachten, nodigde hem als het ware uit.
Zorgvuldig klopte hij bladeren en grassprieten van zich af en onwillekeurig merkte hij hoe heerlijk het was om een lichaam zonder bulten te hebben. Hij slingerde zijn tas die bijna gewichtloos leek om zijn schouders en zonder nog om te kijken begon hij te lopen.

Als er ooit iets ter aarde op het paradijs geleken had, dan moest dit het wel zijn. Zijn stappen waren zo licht dat hij nauwelijks het gevoel had de aarde te raken. Hij was omringd door geuren en kleuren, geluiden en smaken. Af en toe raakten de takken van bomen en struiken hem licht aan, alsof ze hem wilden strelen, alsof ze hem welkom wilden heten, alsof ze hem wilden aanmoedigen om door te gaan.

Daar liep een jongeman in de kracht van zijn leven. Hij wist niet wat het leven voor hem in petto had, maar hij had er vreselijke zin in. Het was alsof hij met elke stap een oude belofte inloste, met elke stap dichterbij zijn eigen hart kwam.
Vroeger was ik een bulthouder, maar ja, dat ben ik nu niet meer.
Wie of wat ben ik dan nu, zonder bulten.
Enkel een houder? Maar… kan dat dan?
Een houder van wat?

Toen hij een ingeving kreeg wist hij ogenblikkelijk dat hij het juiste antwoord te pakken had en zijn hele gezicht begon te stralen als de zon zelf.
Hij die eens als houder van bulten door het leven gegaan was, hield nu van het leven zelf, van het zijn hier op de aarde.
Dàt zou zijn nieuwe naam moeten zijn:
Houder van het Leven.

Hij proefde de woorden op zijn lippen en het smaakte…
het smaakte ver-ruk-ke-luk.