Het Lied dat de Wereld Zingt
Ik buig mij. Ik buig mij voor het grote raadsel. In mij, buiten mij. Ik baad mij in raadsel, ik los er in op. Ik doorstroom het, en het stroomt door mij.
Ik draag de jas van mijn geliefde. Hij is mij veel te groot, maar de geur van haar lichaam hangt erin en daar houd ik van. Vandaag probeer ik mij terug te vinden in het grote droomlichaam van de geliefde, haar woorden op te vangen op mijn gevoelige huid. Mijn vingers zijn lang en lenig als de voelsprieten van een onderwaterdier, de steeltjesogen van een slak. Laat dat wat komt stromen, niet eerst horen en dan vertalen en vervolgens verwoorden, maar laat het zonder tussenkomst van wie dan ook stromen. Dat wat wil komen, dat wat gezegd wil worden, dat wat gelezen wil worden. Zoals nu – om een onverklaarbare reden [wat een dierbare ontmoeting is dit toch!] – door u.
Het is als het meegeven aan een subtiele druk. De wind ruist door de bomen, de beek ruist van leven, mijn bloed stroomt. Er is niet meer dan dit, niet meer en niet minder. De volheid van de wereld, haar perfectie, èn de uitnodiging om zich in die perfectie te begeven, zich erin uit te strekken, zich erin te ontspannen.
De metronoom van het verstand noemt met de eentonige stem van de nieuwslezer alle details op van de feiten die niet lijken te kloppen, maar het zijn leugens die enkel de aandacht proberen af te leiden van het lied, het glorieuze lied dat de wereld zingt.