Het Ongeschrevene [XVII]

Het Ongeschrevene [XVII]

Het is miraculeus, maar alles staat precies op zijn plaats. Alles hangt, staat, zit, ligt of gaat precies waar het wezen moet. Alles past perfect binnen zijn eigen grenzen en raakt juist door die begrenzingen zichzelf en al het andere aan.
Het is een daad van liefde dat wij en de dingen dat doen.
Maar de dingen hebben geen keus, zegt u?
Dat is zo, de dingen hebben geen keus, maar het enkele zijn van de dingen, het zijn van onszelf, dat is de daad van liefde. Wij hebben geen keus dan – in wat voor vorm dan ook – liefde te zijn.

Houder zat.
De maan scheen door het raampje dat overdag als kassa dienst deed of zou moeten doen want tot nu toe waren er geen bezoekers geweest. Elke dag werden er voorstellingen gegeven, een matinee om drie uur en een avondvoorstelling om zeven uur, maar aan de kleine tafeltjes vlakbij de piste zaten alleen maar de circusartiesten zelf die naar de verrichtingen van hun collega´s keken. Ofschoon Houder en Moustafa elke voorstelling hun kelen schor schreeuwden, verkochten ze nooit een enkel programma. Houder vond dat wel vreemd, maar hij hield zich er niet erg mee bezig want er waren wel meer vreemde zaken gaande in het circus.
Hij had een kaars op de tafel voor het raam gezet en hij schreef. In de stapel troep in de hoek onder de discobal had hij een groot in oud leer gebonden boek gevonden, dat heel erg leek op het boek dat Madame Mime hem had laten zien. Het boek had geen titel, maar op de voorkant stonden de afdruk van een zon en een maan in het leer gestempeld. De bladzijden aan de binnenkant waren leeg, op een kleine handgeschreven regel na die bij wijze van opdracht in een ouderwets handschrift met kroontjespen en paarse inkt op de eerste pagina was geschreven.

“Het staat niet geschreven tot jij het schrijft”, stond er.

Dat leek Houder zo vanzelfsprekend dat hij er niet lang over nadacht, maar hij had het wèl opgevat als een uitnodiging om te gaan schrijven, om het boek als een soort dagboek te gebruiken waar hij alle avonturen die hij had meegemaakt – en nog zou meemaken – in op zou schrijven. En zo was hij begonnen waar alles altijd een aanvang neemt. Bij het begin. Of bij wat we denken dat het begin is. Met de hulp van zijn goede vriend Willebrord had hij al zijn oude herinneringen op papier gezet. Het was een dierbare avond geworden, want het was fijn om samen terug te kijken en herinneringen aan de goede oude tijd op te halen. Af en toe was hij gestopt met schrijven en keek ver voor zich uit naar de maanbeschenen bomen in de verte. Willebrord voelde zo liefdevol en zo dichtbij, alsof hij een deel van zijn hart was dat hij zomaar aan zou kunnen raken.
En weet je, zei Willebrord zacht, alsof hij het in zijn oor fluisterde, dit is nog maar het begin. Wie weet wat er allemaal nog gaat komen. Je lichaam is zo’n groot huis, het leven is zo’n groot lichaam! Omdat Willebrord een bult was geweest gebruikte hij af en toe vreemde zegswijzen die op een vreemde en dichterlijke manier toch iets op zodanige wijze onder woorden wisten te brengen dat Houder precies begreep wat hij bedoelde.

Van de kaars was nog maar een stompje over en de maan die een grote boog aan de hemel beschreven had was ongemerkt uit het zicht verdwenen. Houder had nu enkele uren achter elkaar zitten schrijven en voelde zich een beetje koud en stijf van het lange tijd in dezelfde houding zitten.
De Geheimzinnige Verdwijning van de Kameel, schreef hij, zo mooi als hij kon, want dat was de titel van het nieuwe hoofdstuk. De inhoud ervan zou voorlopig even op zich laten wachten, want Houder was moe. Het was mooi geweest voor vandaag.
Hij rekte zich uit en net toen hij de kaars of wat er van over was wilde uitblazen werd zijn aandacht getrokken door een geluid. Het was nauwelijks hoorbaar geweest, maar in de stilte van de nacht was het onmiskenbaar. Houder wist gelijk wat het was want hij zou het uit duizenden herkennen.

Het was het geluid van de onderste traptrede van de wagen.
Er moest daar iemand zijn, aan de andere kant van de deur.