Het Onsegbare

Het Onsegbare

Dit hier is een mesthoop. De plek waar dode rotte bladervragen terchtkomen, uitgedroogde haarpunten, slijm, snot, de dagelijkse lichaamsuitscheidingen, de uitgediende woorden. Alles wat me niet meer van nut is komt hier terecht. Degene die ik ben wordt in leven gehouden door wat nog onontbeerlijk is, niet af. De vragen waarop nog geen antwoord is gegeven, de woorden waarvan ik de betekenis nog moet doorgronden, dat wat nog geen verhaal wil of kan worden: het raadsel, het onsegbare, het gezwegene, dat is waaruit ik besta en dat is wat me doet voortbewegen, dat wat in mij nog maar een kiem of een zaadje is.
Ik ben alles vergeten en toch hecht ik eraan boven op al het afval, het afvallige, dat wat niet meer mee hoeft te doen, gedaan is, afgedaan, doorwrocht, doorploeterd, doorzocht, doorgeneusd, ontneusd, dat ik daarbovenop nog een laagje huisvuil drapeer – dode bloemen of zo, uienschillen, preiresten – dat het aanzien waard is, dat het er een beetje goed uitziet voor de buren, dat het de toevallig voorbijkomende zwerver toch uitnodigt er met zijn wandelstok een beetje in te porren om te kijken of er nog iets van zijn gading bij is. Een aantrekkelijk laagje laatse afscheiding. Voor zolang het duurt natuurlijk. Het proces van afscheiding mag dan wel onregelmatig zijn, het is ook permanent.

Toch gebeurt het soms dat, als je je zak van overtolligheid, van gedane doen, van gedachte denken, uitstort op de mesthoop je opeens op een onverwacht juweel stuit. Een bloem die niet uitgebloeid is, een knop, een bol, een wortel waar nog een hele boom uit zou kunnen groeien. Een kind dat je bijna met het badwater had weggegooid.
Ik heb dat veelbelovende bovenop gelegd, – het is het eerste woord dat u gelezen hebt –zodat ik, als ik de volgende keer hier kom, het weer zal zien, er weer naar zal kijken.
Ik heb groote syn er aen te proeven, te ruycken er mede te speelen, het doar mynne haenden te laeten gaen. Min ygen spraeke te spreken. Min fryheit te voelen, te foelen, te foolen. Alles wat ik op un unbegriepelycke wijze weet, om datt toe forgeten. Op te staen ut d’n dood, ut d’n sluymer, ut d’ underdrucking, het terneerdrucken, het slaefmaken, dat dat wat meent te weten doet met dat wat noch ende nyt ende weet. Ik hys en nye flag! Ick huys en nye Siel! Ick sing en Ny lied!