Het Spinnen

Het Spinnen

Het was nog steeds donker. Het geluid van voeten op de zanderige vloer. Blote voeten. Het gehijg was lichter geworden, want zij draaide. Zij moest draaien, oude vrouw moest draaien, het was haar beurt. En het ging licht en gezwind, een glimlach lag op haar lippen. Als ze sneller draaide voelde ze hoe haar borsten vrij kwamen van haar lijf. Dan moest ze wat meer achterover gaan hangen, net als vroeger, wanneer ze een kind ronddraaide aan haar armen.
Het was… heerlijk, ze spon, als een kat, als een spin. Ze spon zichzelf een japon, een cocon, een web van dromen, van daden, van gedachten. Ze voelde zich groot en sterk en vervuld. Ze was het middelpunt van een uitgestrekt universum en het verhaal was nog lang niet ten einde, dat wist ze zeker, dit was enkel maar het begin.

Nog niet zo lang geleden was dat allemaal anders geweest, toen was ze, zoals ze dat zelf noemde, enkel omgekeerd in zichzelf aanwezig geweest. Hongerig als een kind, als een diepzeewezen, een insect met bolle billeogen, had ze zich, vastgezogen aan alles wat haar ook maar enigszins vervulling leek te kunnen geven. Haar hongerige ondermond had zich vastgezogen, uitgestulpt over elke erectie, elke stalagtiet, poliep, elk wormvormig aanhangsel dat in de nabije omtrek maar beschikbaar geweest was. 
Met enkele geoefende ritmische bewegingen had ze haar prooi dan leeggezogen, hakerig harkend met de armen van haar benen in het duister van de nacht, haar nietsziende billen draaiend en schuddend, had ze het zaad gulzig naar binnen gezogen als een inktvis, een zuignap, een stofzuiger, recht naar haar hart en vandaar verder, dieper naar beneden, naar het geweldig uitdijende scrotum van haar hoofd waar het zaad uiteenspatte als een fontein, vuurwerk van verbeelding.
Brainfood, zo noemde ze dat, en daarop selecteerde ze haar mannelijke slachtoffers, niet op lichamelijke potentie, maar op de manier waarop ze de onmetelijke leegte in haar brein zouden vermogen te vervullen. Het was goed geweest, onmetelijk goed, dierlijk en wild, en ja… op een bepaalde manier toch ook vervullend. Vervullend, maar nooit genoeg, nooit voor lang genoeg.

Nu was alles anders. Haar innerlijke leegte was niet meer iets dat haar angst aanjoeg, het was een schat geworden, iets om te koesteren. Leegte was een bron, een wensput. Haar leegte was een potentie, een deur naar… Tja, naar wat eigenlijk?
Dat was de grote vraag. Wat zou ze zich wensen als ze alles kon wensen wat ze maar wilde, wat zou ze nog wensen nu ze alles wat ze maar zou kunnen wensen ten lange leste in zichzelf gevonden leek te hebben?

Oude man had haar hierbij nooit kunnen helpen, niet verder kunnen brengen, niet verder willen brengen, alsof hij niet geïntersseerd geweest was in het verhaal van daarna. Alsof hij enkel en alleen geïnteresserd geweest was in de leegte zelf. Einde verhaal. Einde van het verhaal voor hem. Maar het hare leek nog lang niet afgelopen.

Zij zoemde in het rond begeleid door de regelmatige cadans van haar eigen voeten.
Zij spon, zij zong.
voor wie draag ik mijn kind?
voor wie draag ik het??
wat is mijn kind?
wie draait mij?
wat draait in mij?
in wie draai ik?

Het was nog steeds donker
er wilde iets geboren worden
uit de cocon van haar spinnen, uit haar lied
uit de volheid van haar leegte