Lichaamstaal

Lichaamstaal

In het midden van de nacht aan de haring gedacht.
Hoe zij zij aan zij, zichzelf reflecterend in de ander, de grote diepten doorstromend, samen één gedachte vormen die groter is. Met elkaar spreken door te glinsteren van weinig licht. Dan het plotseling gelijktijdig wenden, de scherpe lijnen van de staartvinnen als evenzovele uitroeptekens.
Die koele frisheid in mij. Het is niet zo dat ik uit die grote diepten een gedicht op wil vissen, zoals een delver naar goud de aarde openbreekt en aldoende de schoonheid vernietigt die hij zegt te zoeken. Ik breng het gedicht van mijzelf naar de diepten van de aarde en kus haar daar, diep in mijzelf wakker. Ik kus de diepere cellen in mijzelf wakker.
De oceaan van de nacht is rondom mij. Ik zwem daarin en u ook. Wij reflecteren elkaars lichaam, dat is wat lichaamstaal genoemd wordt. Wij zwemmen langszij. Wij begrijpen zonder woorden.

De zegen van de crisis. Dat dat wat niet meer werkt door de mand mag vallen. Dat we op zoek gaan om het anders te doen. Dat wat zich hoog boven ons opsloot van zijn toren moge vallen. Dat dat alles in het water valt. Dat wij voer voor vissen worden. Dat wij uiteindelijk weer eens aan de beurt zijn voor onze portie lijden. Dat wij de dieren vrijlaten uit hun gevangenissen, dat wij ze om vergiffenis vragen. Dat de kip in ons, het varken, het kalf, zich kunnen oprichten.
Dat wij weer opzoek gaan in versheid, ongebondenheid, altijd nieuwheid, onaangedaanheid. De haring laten zwemmen in ruim water. Gedachten zich oningeblikt laten laven aan de bron. We hoeven de gezamenlijkheid niet af te dwingen want wij zijn al samen. Vang het weinige licht op dat wij in dit duister refecteren. Laat wat we niet weten onze leidraad zijn. Vervel, wees nieuw! Wees neus van haring.
Herstel het oude niet.