Meer van Hetzelfde

Meer van Hetzelfde

Mmmm, meer van hetzelfde. Dat klinkt goed, dat klinkt… veelbelovend. Het kan zo achteloos gezegd worden, denigrerend bijna, maar ik denk dat meer van hetzelfde een mateloos geschenk is. Dit hier en nu is zo zoet, en dan… méér daarvan!

Aan de rand van het meer woonde een oude vrouw. Vroeger was ze mooi geweest, begeerd door alle jonge mannen van het dorp, maar nu was ze oud, versleten, moe. Uitgekeken op het leven, want er leek nooit meer iets nieuws tevoorschijn te komen uit de lange reeks van dagen, uit haar lange reeks van gedachten. En ook als ze naar buiten keek zag ze niets anders dan steeds weer dat vervloekte Meer van Hetzelfde.
Bij haar huisje stond een linde. Hij was oud, net als de oude vrouw, alleen nog veel ouder en daar hield elke vergelijking op, want waar de vrouw oud en ongelukkig was, daar was de linde oud en tevreden. Hij proefde elk moment van zijn leven met zijn bladeren, met zijn takken en zijn wortels. En hij voelde ook hoe elk moment verschilde van het voorgaande, omdat elk moment vers was en nieuw. Ook het Meer van Hetzelfde, dat zag de linde wel, toonde elk moment een ander gezicht, niet alleen afhankelijk van het seizoen, van het weer en van het uur van de dag, maar ook van de manier waarop je ernaar keek.
De linde nu, was verliefd op het leven als een jonge vurige minnaar. De linde keek ook met liefde naar de oude vrouw. Dag en nacht zond hij zijn stralen van liefde naar haar toe. Als ze voor haar huisje zat, als ze aan het eten was, als ze in de tuin werkte en zelfs als ze sliep. Geen moment van de dag liet hij haar alleen. Als de zon scheen wierp hij een schaduw over haar heen, als ze in de aarde aan het wroeten was trok hij behoedzaam zijn wortels in zodat ze ongestoord haar gang kon gaan, en in de herfst liet hij al zijn bladeren zorgvuldig op een hoop in een hoek van de tuin vallen om haar het harken te besparen. Maar hoe hij ook zijn best deed om haar gelukkig te maken, de vrouw merkte het niet.

Ach ze was zo trots geweest in vroeger dagen. Zo gewild en begeerlijk als ze was, zo hooghartig was ze ook. Mannen betekenden voor haar niet meer dan de sieraden aan haar vingers, dan zakken met geld, kasten vol baljurken, of paleizen met deuren naar roem en aanzien. En natuurlijk was geen enkele man in staat geweest aan al haar verlangens te voldoen, haar bodemloze put te vullen. Haar hart had zich gesloten en van het een was het ander gekomen, totdat ze, na een veelbewogen leven, waarin op de keeper beschouwd eigenlijk bijzonder weinig gebeurd was, terechtkwam in het huisje dat haar hele leven al op haar had staan te wachten, het huisje aan het meer.
Nu was er tussen alle minnaars een jongeman geweest, zo fris, zo hemeltergend schoon, zo licht, zo prinselijk. Alleen… hij was geen prins, hij had geen mooie kleren gehad, hij liep mank, er liep een lidteken over zijn gezicht. Hij had geen geschenk voor haar dan zijn armoede en zijn goede hart, maar zij had hem niet kunnen zien in zijn ware gedaante, ze had hem afgewezen, hartvochtig en uit de hoogte. De jongeman was gaan reizen, rusteloos van de ene plek naar de volgende, van de ene paar armen naar de andere. Enkel omdat zij hem niet had kunnen zien, verloor hij het vermogen om zichzelf te zien. Hij verloor zichzelf uit het oog.
Wat een tragedie! Wij zijn al die tijd daar, in onszelf, man en vrouw, bij elkaar aan de rand van het meer. Wij hoeven ons alleen inwendig naar onszelf te keren, onszelf te omarmen en lief te hebben om voor altijd compleet te worden en toch rennen we over de wereld omdat we iets menen te missen, omdat er toch nog iets beters moet zijn. Iets of iemand buiten ons moet die vreselijke honger stillen.

De jongeman kende geen rust. Hij werd een zwerver. Ze stuurden de honden achter hem aan. Tot hij struikelde en viel.
Toen hij wakker werd stond hij daar aan de rand van het meer. De wind streek door zijn bladeren, zijn wortels staken diep in de vruchtbare aarde. Het object van zijn verlangen was oud en grijs geworden, eenzelvig rondscharrelend in haar eigen ontevredenheid.

Op een herfstige stormnacht is hij omgevallen. Dwars over het huisje. Zij was in één klap dood. Het gebeurde zo snel dat ze zelf niet helemaal meer meegekregen heeft wat nu de moraal van deze geschiedenis was.

Aan de rand van het Meer van Hetzelfde staat de ruïne van een huisje, met dwars daarover de stam van een oude linde. Eindelijk samen.
Het Meer zelf ligt er vredig bij. Het is elk moment anders, voor degene die goed kijkt. Maar voor diegenen die dat niet doen, lijkt alles wat ze zien Meer van Hetzelfde te zijn. Het is hun droeve lot uiteindelijk verpletterd te worden door dat wat hen had kunnen vervullen.