Schil

Schil

Mee-ademen met zelf, geademd worden. Actie ondernemen en overgeven. Door de dag gaan met deze, aan de rand of meer in het midden. Het ontmoeten van andere wezens. Het ontmoeten van hun schil, hun buitenkant, hoe het zonlicht daarop reflecteert. Hun vaste overtuiging dat ze deze of gene echt zijn. Mijn groeiende bewustzijn dat we iets anders zijn. Dat iemand anders me vanuit de diepte van die schil tegemoetkijkt. Vanuit die donkerte van oogkas.
De spel van het lichaam. Mooie jonge vrouw zijn. Het vraagt een aparte manier van lopen, van de dingen aanraken, inrichten, bij de naam noemen. De glimlach van herkenning die het geeft als je iets proeft dat je al eerder op een plaatje gezien hebt. De verwarring als later blijkt dat jij en het plaatje niet helemaal overeenkomen. De schoudertas, de heupbroek, het vriendje met het mooi gebit, het volle haar. Wie zijn al die wezens? We leven in een wereld van enkel kleuren.
Ik ben zo ongelofelijk jong. Mijn hele leven ligt nog voor me. Alles wat mij tegemoetkomt heb ik nooit eerder aangeraakt, ik ben net uit mijzelf geboren. ik ben nog vochtig van frisheid. Ik herken mezelf wel als zodanig, maar zelden is er iemand die mij herkent, die mij toeknikt van: ‘Wij.’ Ik ben degene die knikt. Ik mompel de hele tijd ‘Wij’ en zij denken: ‘wat zegt ie toch, praat hij in zichzelf, heeft hij een mobiele telefoon?’ Ik spreek inderdaad enkel tot mijzelf, tot mijn leven. Vanuit mijn schil naar buiten mijn schil. Ik noem de dingen. Straatlantaren, stoeptegel, banket. En wij, ik, mij, jij. Ik wijs zonder vinger. Wij, schil. Onbegrijpelijk, onbegrepen en toch levend, kleuren verschuiven. Ik loop. Het is ochtend, het is middag, het is avond, het slaapt, het neemt geen einde.