Wij

Wij

je keert je van me om
duif vliegt weg
ik verwijt je niets
noch geef ik je de zegen
ik ben volledig wie ik ben
die man
én die vrouw
het ontmoeten
én het zich afwenden
het wenen van het kind
én het hart
met de brede, zachte
koerende vleugels
van de duif

je…
dit vind ik moeilijk
je bent…
hè nou toch
… afhankelijk geworden
lijkt het wel
van mijn liefde
waar is dan die
vrijheid die ik zoek
die
on-af-han-ke-lijk-heid
álles wat ik in
mijn armen neem
lijkt in kind
te veranderen
Alsof ik moeder
moet zijn
van de hele
wereld

ik rijd weg
op mijn moederfiets
maar voor ik het
weet
zijn de twee
kinderzitjes
alweer gevuld
Ik wil liefhebben
iemand die niet wijkt
en niet valt
die is
buiten mij
als een stralende zon
teder
warm
toegankelijk
en
eindeloos
ver
weg

en ik
man
ik wil
en z’n ogen
glijden langs de spijskaart
van haar lichaam
bij jou zijn
in jou zijn
en tevens
eindeloos
ver weg zijn
onbezoedeld zijn
en vrij

langzaam
schuift de man
in mij
dichterbij
twee te zijn
is mooier nog
dan één

er is geen conclusie
in dit gedicht
Je weet wel
de schaduw
van de cherryblossomtree
en de ruimte die
daarin is
voor ieder van ons
voor alles
wat er is
in ons
buiten ons

wij zijn een rivier
die stroomt
van oorsprong
naar
oorsprong