Woordenspieghel

Woordenspieghel

Weer niets te melden. Misschien is het wel een goed teken, maar het is zo saai. Het oog wil ook wat, het hart, het verstand. We willen allemaal wat. Ik wil een deel van mezelf, ik wil mezelf weerspiegeld in woorden. Ik wil in mijn woordenspiegel kijken. Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is het mooiste in het land. Dat bent gij koningin. Dat bent gij, schrijvertje mijn. De manier waarop u mij schrijft, hoe kan ik anders dan mijn schepper tot een lofzang zijn?
Ick wil U behaaghen! Ick wil U dienen. Ick wil proncken met mijne veeren. De satijnen glansch van mijne kleeren, het kaerslicht, de conversatie, het wildgebraet. Altijdt maer eten. Loncken. Versieren.
Dat wat ik zag viel bij mij in een milde put, een soort van doofpot. Alles wat teveel lawaai maakte, zijn zinnen te buiten ging, kwam niet meer uit die put weerom. De soberheid van hier te zijn. De oneindige mildheid daarvan, de liefde.
Ik flirt met u die ik niet kan zien. Ik hoop dat de spiegel aan de andere kant transparant is en dat u daar staat terwijl ik het ene woord pas na het andere. Staat deze kleur rood me wel goed? Deze kleur wijsheid. Deze gematigdheid. Wat dunkt u van mijn woordkeus, van mijn… – ja, laat ik het maar vragen – van mijn… zijn? Denkt u dat wat ik denk, dat dat waard is om gedacht te worden? En het plaatje wat ik er vervolgens bij vind, is dat niet goed gekozen, geen verrassende combinatie?
Als ik mijn stukje af is kan ik het vaak niet nalaten er in het voorbijgaan steeds weer een blik op te werpen, alsof ik een nieuw kledingstuk aan heb, net naar de kapper geweest of op het punt sta uit te gaan. Dit omhulsel, deze zak met beenderen, deze kleren van de keizer.

Door een klein raampje konden bezoekers zien hoe de Zonnekoning zich aankleedde. Dat was een voorrecht dat aan maar enkelen was voorbehouden. Vandaag was u de gelukkige.
U heeft zojuist gezien hoe ik me hul in een wolk van woorden, maar ik ben bang dat ik u tegengevallen ben, dat u zich bekocht voelt, dat u te weinig waar voor uw geld gekregen heeft. Daarom wil ik u graag iets meegeven voor de terugreis, iets aardigs, een pleister op de wonde. Iets verrassends, iets echts.
Die spiegel waar u doorheen meende te kijken, was – u vermoedde dat al – helemaal niet transparant. U keek naar uzelf. En onder deze laag van woorden is werkelijk niets te vinden. Niets, leegte, ruimte, weidsheid. Enkel dat wat verandert. Dat wat ons tot dezelfde maakt.