Zwarte Panter

Zwarte Panter

Het zal mij benieuwen.
Dat is natuurlijk een soort houding die niet veel goeds doet verwachten.
Geen woord dat zijn holletje nog durft te verlaten, want het zal toch wel niet goed genoeg zijn.

Ik ben een wijde koker. In de wand van die koker zitten oneindig veel gaatjes. Door elk gaatje steekt iets, het meest lijken ze op lontjes van waxinelichtjes. Hier en daar een grasspriet. Als ik aan deze of gene trek, dan komt er een verhaal of een gedachte tevoorschijn. Maar… ik moet wel aan het juiste sprietje trekken, aan het sprietje dat rijp is, dat verbonden is met een verhaal dat makkelijk los wil laten, als het ware in m’n hand wil vallen als een rijpe appel.

Op dit moment sneeuwt het. Dichte sneeuw. Grote zachte vlokken. Een glooiend landschap, een boerderijtje dat net boven een welving in het landschap uitkijkt.
Net als ik me afvraag wat ik hier te zoeken heb duikt er tussen de sneeuwvlokken een donkere schaduw op die ik gelijk herken. Ik schrik. Het is de zwarte panter.

Het lijkt of ik steeds op mos loop, zo zacht is de wereld onder mijn poten, mijn soepele tred. Het is een genoegen op een sukkeldrafje te lopen. Rustig, bewust van eigen kracht en lenigheid. Veerkracht. Soepelheid. Ik ben soepelheid gecombineerd met… een rusteloos verlangen. Ik rek mijn spieren, ik span ze. Ik laat het glanzen van mijn nagels uit mijn klauwen tevoorschijnkomen, dan trek ik ze weer in. Ik geeuw. Ik sluit mijn ogen en ik zie mijn schaduw zich langs de bosrand bewegen. In galop gaan, een sprint trekken. Mijn groene ogen zien een groene wereld, maar ik ben op zoek naar dat wat daar van afwijkt, een andere kleur heeft, warm is en zacht is, pluizig. Dan is er geen onderscheid meer, ik ben als pijl uit boog, gelijktijdig hier en daar aanwezig. Geflits van tanden, het breken. Warm bloed.
Dan weer rust. Het verpozen, deze wijle verwijlen. Met roze tong het zwarte vel. De ogen dichtgeknepen tegen de avondzon, naar een rode lucht van binnen. Van buiten zwart, van binnen rood heb ik geen pretentie meer te zijn dan mijn eigen adelijkheid, mijn eigen bloed.

Mooi kleurig hoor, maar de essentie? Wie ben je, wat wil je? Hoe ben je liefdevol? Waar ligt het lam bij je leeuw. Wanneer gebeurt dat? Waar is er plaats voor iets nieuws in deze onaantastbare tevredenheid over wie jij blijkbaar verkiest te zijn?

Jasmuheen zegt dat we in elk contact liefdevol moeten zijn.
Hoe rijmt dat?
Hoe rijmt dat met het spreken van de waarheid, jouw waarheid, de mijne?

De zwarte panter probeert niet eens een antwoord te geven. Hij likt zijn baarden, wast zijn poten. Hij is. Hij is zijn eigen antwoord. Moeiteloos.

Wij wikken de woorden.
Wij zijn op zoek naar iets dat bereid is ons te herkennen, erkennen. Een deken voor kaalhied. Iets van buiten, dat zegt: maar dit ben je, zus en zo en toch ook een beetje zo.
Het zijn kleine leugens waarnaar we op zoek zijn. De sneeuw valt zacht. De zwarte panter is een zeef. Een zwarte zeef met witte gaatjes. Hij zeeft wat oprecht is en waar.

Wees als een panter voor dat wat niet waar is in jou. Wees snel als de weerlicht met dat wat niet meer klopt. Niet genadeloos, maar vol genade, vol overgave aan snelheid, messcherpte. Openheid van zaken.

Soms zijn wij een zwarte panter voor degene wier weg wij kruisen.
Soms kruist een zwarte panter ons pad.
Geef vrij baan aan dat wat opruiming komt houden
luister naar het riet
haar afgesneden zijn
maakt dat ze kan zingen
van verlangen
als ze aangeblazen wordt door de wind
de mond die alles beroert.