Ik ben een gesluierde Vrouw.

Ik ben een gesluierde Vrouw.

Onder mijn jurk bloeit mijn ongeziene lichaam. Het bloeit omdat het zich zonder schaamte mag ontvouwen in het ongeziene. Alles van mijn lichaam, alle uiteinden ervan, alles gloeit van leven, van uitreiken.
Ik ben als de glans van de penis van een man die niet besneden is. Ik heb dat vaak gedacht. Dat wij in het verborgene leven omdat onze mannen besneden zijn, zo blootgesteld, op zo’n ruwe manier aan het daglicht gebracht, ontveld. Ter compensatie daarvan zijn wij de hoedsters van tederheid.
Ik ben toegewijd. Toegewijd aan de man die ik nog niet ontmoet heb. Misschien bestaat hij niet. Ik zal zijn bedekking zijn. Beschutting voor zijn naakte hemel, zijn naakte hoofd.
Ik bewaar mij, in het ongeziene. Als een kasplant. Niet dat ik zwak ben, dat zou een verkeerde conclusie zijn. Ik heb de kas van mijn jas niet nodig omdat ik kwetsbaar ben, maar omdat ik tederheid wil bewaren. Geheim, ongezienheid, onbenoembaarheid. Ik ken mijzelf niet dan door dat wat ik voel als ik in mijzelf afdaal en van daar, vanuit de diepte weer naar de oppervlakte van mijn huid ga, als een diepzeeduiker. Ik ben een parelduiker in het ongeziene. Daar zijn geen woorden voor. Dat is… zoet als honing.

Veel mensen denken dat deze hele oneindige wereld vol van onzegbare geheimen uit te drukken zou zijn in wat naakte, toevallige, ruw ontvelde woorden. Het klinkt misschien aanmatigend, maar zij vergissen zich, zij zijn dolenden, zoekenden, onwetenden. Dorstige vis in water. Ik heb mededogen met hen. Zij zijn mijn reden van bestaan. Voor hen bewaar ik mijn geheim, het geheim. En ook, niet voor hem, maar voor Hem. Ik ben met Hem getrouwd. Ik ben de tegenpool van Zijn openbaringen, ik ben… dat wat verborgen bleef toen Alles gezegd was. Het geheim van de wereld. Ik draag vrucht. Ik ben de gesloten envelop.
Ik kan niet onstsluierd worden dan door dat wat zich zachte handen heeft laten groeien. Dan door dat wat bereid is zich te sluieren. Ik ben hoedster.
Hoedster van het woordloze, het voelbare. Niet van onze beschaving, maar van Beschaving. Van dat wat nu nog ongezien is, maar ooit uit zal bloeien tot Bloem van de Wereld.